Rome

Aan het begin van de 16e eeuw wordt de kerk van Rome geconfronteerd met twee belangrijke ontwikkelingen: de Reformatie en de ontdekking van nieuwe gebieden buiten Europa. Voor de leiding van de kerk is het belangrijk een antwoord te vinden op de uitdaging van de Reformatie. De stichting van de Sociëteit van Jezus (of jezuïetenorde) door Ignatius van Loyola komt daarbij als een geschenk uit de hemel. Na de erkenning door paus Paulus III (1540) breidt de orde zich vanuit Rome snel uit over Italië en het katholieke deel van Europa. Jezuïeten worden de belangrijkste promotors van de Contra-Reformatie, de reactie van de katholieke kerk op de Reformatie en tegelijkertijd een hervormingsbeweging binnen de kerk. Enkele opvallende kenmerken van de orde zijn: gehoorzaamheid aan de paus, een organisatie naar legermodel, een hoger opleidingsniveau dan bij de bestaande clerus, zorg voor onderwijs (wat blijkt uit het stichten van scholen en universiteiten).

Op verzoek van de koningen van Spanje en Portugal wordt de jezuïetenorde ingeschakeld bij de missionering van de bevolking in de pas ontdekte gebieden in Midden- en Zuid-Amerika, Afrika en het oosten van Azië. Het westers christendom komt nu in aanraking met ‘primitieve’ godsdiensten, maar ook met hindoeïsme en boeddhisme. Aanvankelijk laat de kerkleiding de verantwoordelijkheid voor de geloofsverkondiging over aan de koningen van Spanje en Portugal. De eerste westerse missionarissen bedienen zich in de pas ontdekte gebieden van een weinig soepele methode. Zij brengen het Europese kerkmodel, met heel het stelsel van uiterlijke gebruiken, ongewijzigd en zonder enige aanpassing over aan vreemde volken. Men toont over het algemeen weinig begrip voor de religie van de ontdekte volken. De adembenemende, grote plafondschildering in de Sant’ Ignazio in Rome is een weerslag van de algemeen geldende opvatting dat het uitzenden van missionarissen naar alle windrichtingen de manier is om ‘heidenen’ te bekeren en zo de triomf van het christendom te tonen.

Op den duur geven enkele jezuïeten er zich rekenschap van, dat de westerse wijze van geloven niet zomaar zonder enige noemenswaardige aanpassing in het oosten van Azië kan worden overgeplant. Matteo Ricci en Roberto de Nobili zullen daar de verspreiding van het geloof op een andere manier ter hand nemen, namelijk door zich ruimhartig aan te passen aan de cultuur van de volken aldaar. Het zal in de Kerk leiden tot een controverse over de toelaatbaarheid hiervan (ritenstrijd).

De oprichting van de Congregatio de Propaganda Fide (1622) als onderdeel van de Romeinse Curie betekent een koerswijziging in het beleid van de kerk ten aanzien van missionering in de nieuw ontdekte gebieden: voortaan is de leiding niet meer in handen van de Spaanse of Portugese koning, maar in die van de Heilige Stoel (de kerkleiding in Rome).

 
 

Genève

Gedurende de eerste helft van de 20e eeuw krijgt de stad Genève door de komst van instellingen als de Volkenbond een onmiskenbaar internationaal karakter. Het is daarom niet onlogisch dat bij de oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948 het oog valt op deze Zwitserse stad als vestigingsplaats van het hoofdkwartier. Daarbij geldt natuurlijk ook de centrale rol die Genève in de geschiedenis van de protestantse wereld sinds de 16e eeuw heeft gespeeld.

Die protestantse wereld is bepaald geen eenheid. Verschillen in opvattingen over onderdelen van de bijbel en/of over de organisatie van de geloofsgemeenschap leiden tot vijandschap en afsplitsingen, waardoor veel verschillende kerkgenootschappen ontstaan. Teneinde deze verdeeldheid te overstijgen worden in de eerste helft van de 20e eeuw initiatieven genomen. Men streeft niet zozeer naar de oprichting van een nieuwe wereldkerk – daarvoor is de onderlinge verdeeldheid te groot – maar naar een wereldplatform van ontmoeting en praktische samenwerking.
Eigenlijk wordt al in 1937 op een bijeenkomst in Edinburgh besloten tot oprichting van een Wereldraad, maar het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zorgt voor vertraging van de plannen. Pas op 23 augustus 1948 wordt in Amsterdam officieel de Wereldraad van Kerken opgericht. Hierbij zijn dan 351 gedelegeerden uit 147 kerkgenootschappen betrokken. Het zijn eerst hoofdzakelijk protestantse en anglicaanse kerken uit Europa en Noord-Amerika. In latere jaren treden veel kerken uit Azië en Afrika en bovendien orthodoxe kerken toe.
De Nederlander Willem Visser ’t Hooft wordt de eerste secretaris-generaal en als zodanig het gezicht van de nieuwe organisatie. Belangrijke beslissingen over de richting van het te voeren beleid worden genomen in een Assemblee, waarin vertegenwoordigers van alle lidkerken zitten en die om de ongeveer zeven jaar wordt gehouden. In 1961 komt de Assemblee in New Delhi (India) voor de derde keer in zijn bestaan bijeen; de vierde keer is in de Zweedse stad Uppsala in 1968.

Een opvallende afwezige bij de oprichting van de Wereldraad is de Rooms-Katholieke Kerk. Dat heeft in die tijd te maken met de scherp afwijzende houding tegenover christenen buiten de kerk van Rome. Er is voor de kerkleiding maar één weg tot kerkelijke eenheid: terugkeer tot de oude moederkerk. Het Vaticaan verbiedt dan ook katholieke theologen bij het oprichtingscongres in Amsterdam aanwezig te zijn. Het versterkt het gevoel bij de andere kerken dat zij vanuit de hoogte worden bejegend.
Die houding verandert met het aantreden van paus Johannes XXIII in 1958. Die paus toont een open houding ten opzichte van andere christelijke kerken. Voor de opening van het Tweede Vaticaans Concilie in 1962 nodigt hij de Wereldraad uit vertegenwoordigers te sturen. Het komt tot een praktische samenwerking tussen ‘Rome’ en de Wereldraad: men bereikt overeenstemming over het erkennen van elkaars doop, eucharistie en ambt. Een toetreding van de kerk van Rome tot de Wereldraad blijft echter uit.

Vóór de Tweede Wereldoorlog is het missie- en zendingsdoel uitsluitend bekeringswerk, gericht op het ‘winnen van zieltjes’. Onder invloed van veranderende theologische inzichten, de oecumenische toenadering en vooral het dekolonisatieproces worden aan missionarissen en zendelingen andere eisen gesteld. Er is sprake van een verschuiving naar ontwikkelingssamenwerking, waarin wederkerigheid en gelijkwaardigheid hoort te zijn. Veelbetekenend is het feit dat van de 23 nieuwe lidkerken in Wereldraad die zich in New Delhi (1961) melden er maar liefst elf uit Afrika komen. Ook Oosters-orthodoxe kerken, die zich scharen rond het patriarchaat van Moskou, worden dan in de Wereldraad opgenomen. De Westerse christenheid heeft het in de oecumene niet meer alleen voor het zeggen.

De Wereldraad verbreedt dan ook meer en meer zijn aandacht naar maatschappelijke vraagstukken in de gehele wereld. Zo wordt er stelling genomen tegen armoede, onrecht, racisme (o.a. apartheid), maar ook aantasting van het milieu. Tegelijkertijd staat de Wereldraad voor de taak bruggen te bouwen tussen aanhangers van uiteenlopende opvattingen.

De toegenomen invloed van de niet-westerse lidkerken uit zich na verloop van tijd ook in de keuze van de secretaris-generaal. In 2004 wordt voor het eerst een Afrikaan, dr. Samuel Kobia, in die functie benoemd. Na vijf jaar volgt er - in tegenstelling tot bij zijn voorgangers - geen herbenoeming. Het heeft alleszins te maken met een tegenstelling in de Wereldraad tussen de westerse lidkerken, die financieel in de organisatiestructuur dominant zijn, en die uit niet-westerse gebieden. Het blijkt wel hoe het zoeken naar eenheid in zoveel verscheidenheid een proces van lange adem is.

 
 

Zeist

Ten oosten van de stad Utrecht ligt de plaats Zeist. In het centrum hiervan ligt een groot landhuis, dat de naam Slot Zeist draagt. Dicht bij de voorzijde liggen twee grote pleinen: het Broeder- en het Zusterplein. Aan weerszijden van de pleinen liggen verschillende herenhuizen, waarin de Evangelische Broedergemeente sinds 1745 is gevestigd. De Evangelische Broedergemeente komt voort uit de Hernhutters of Moravische Broeders, een gemeenschap van protestantse gelovigen in Duitsland, die vanaf 1734 ook in de Nederlanden activiteiten ontplooit.

De Hernhutters danken hun naam aan een landgoed in het oosten van Duitsland. Oorspronkelijk komen zij vanuit Moravië, een gebied in het huidige Tsjechië, maar als ze gedwongen worden te vluchten wordt hun asiel aangeboden door graaf Nikolaus von Zinzendorf, een theoloog die door zijn ouders in piëtistische sfeer is opgevoed. De stichter van het piëtisme is Philipp Jakob Spener; hij vindt dat het lutheranisme te star en te orthodox is geworden. Hij bepleit een kerk waarin veel meer plaats voor innerlijk geloof en een praktisch christenleven is. Bij Von Zinzendorf ontwikkelt zich een spiritualiteit waarin vroomheid en vernieuwing van hart en leven als belangrijke elementen centraal staan.

De Hernhutters vormen een stroming binnen het protestantisme die zijn wortels heeft in de beweging van Johannes Hus (15e eeuw), een voorloper van de latere Reformatie. De Hussieten maken een periode van langdurige vervolging mee. Jan Amos Comenius, een van de bekendste voormannen van de latere Broedergemeenten, ziet zich daardoor gedwongen van het ene gebied in Europa naar het andere te trekken. Door zijn enorme kennis en diep inzicht verwerft hij zich een centrale rol in de verspreid liggende Broedergemeenten. Waardering en respect ondervindt hij ook buiten zijn eigen kring. Hij overlijdt in 1670 in Amsterdam en wordt in Naarden begraven. Zijn denkbeelden over opvoeding en onderwijs heeft hij dan al vastgelegd in de Didactica Magna. In zijn grondstructuur is het hedendaagse onderwijs terug te voeren op de ideeën van de grote denker. Het is niet voor niets dat een uitwisselingsprogramma voor scholen in de Europese Unie zijn naam draagt.

De Hernhutters kunnen zich in Zeist vestigen dankzij Cornelis Schellinger, een rijke doopsgezinde Amsterdamse koopman, die in 1745 het slot aankoopt. De plek zal zich daarna ontwikkelen tot een centrum voor activiteiten van de Hernhutters. Zeist wordt de eerste gemeente in Nederland van waaruit een protestants kerkgenootschap missionaire activiteiten zal leiden. In 1793 wordt het Zendingsgenootschap der Evangelische Broedergemeente opgericht, dat zich vooral richt op Suriname als werkterrein. Hernhutters zetten er zendingsposten op, waarbij zij laten zien zich het lot van de slaven op de plantages aan te trekken. Met een gerichte aanpak slagen zij erin veel slaven voor het christendom te winnen. Het is geen toeval dat de Broedergemeente ook na de afschaffing van de slavernij in 1863 zich verder ontwikkelt tot de grootste protestantse gemeenschap in Suriname, die behalve op kerkelijk gebied op vele maatschappelijke terreinen actief is, zoals in scholen, wijkcentra en ziekenhuizen. De Grote Stadskerk in Paramaribo vormt voor de gemeente een belangrijk centrum. De activiteiten van de Hernhutters hebben een belangrijke aanzet gegeven tot verdere zending door protestanten vanuit Nederland.

 
 

Tilburg

Stad in het midden van de provincie Noord-Brabant. Op basis van de hier aanwezige schapenteelt groeit Tilburg omstreeks 1600 uit tot de belangrijkste wolstad van Brabant. Rond 1750 overvleugelt Tilburg de praktisch weggevallen Hollandse textielindustrie. Tilburg beleeft in de negentiende eeuw een enorme expansie door de herleving van die industrie. Na de Belgische opstand in 1830 wordt Tilburg tijdelijk hoofdkwartier van de strijdkrachten die België moeten heroveren. De latere koning Willem II vestigt zich als opperbevelhebber in Tilburg. Hij raakt hier bevriend met de pastoor van de parochie het Heike, de latere aartsbisschop Joannes Zwijsen. Deze vriendschap leidt tot een betere verstandhouding van het huis van Oranje met het katholieke volksdeel. Als Zwijsen in 1832 pastoor wordt van de parochie het Heike wordt hij zich al snel bewust van het feit dat hij niet alleen voor de uitdaging staat om het kerkelijk en spiritueel leven tot bloei te brengen. Hij raakt ook zeer getroffen door alle sociale ellende die de snelle industrialisatie van de stad met zich meebrengt, zoals bijvoorbeeld de noodzakelijke kinderarbeid, die ertoe leidt dat bijvoorbeeld Peerke Donders in het arme weversgezin waarin hij opgroeit als kind mee de kost moet verdienen. Geraakt door dit alles brengt het Zwijsen tot de ontplooiing van velerlei activiteiten op sociaal en maatschappelijk gebied. De bekendste zijn zowel de stichting van een zuster- als fraterorde onder bescherming van Onze-Lieve–Vrouwe Moeder van Barmhartigheid. Hierbij wordt hij geïnspireerd door het leven en werk van Vincentius a Paolo, een Franse geestelijke uit de zeventiende eeuw. Inmiddels is Tilburg in 1848 een heus paleis rijker, dat koning Willem II in zijn geliefde stad bouwt. De stad blijft groeien en op het einde van de negentiende eeuw telt zij meer dan 125 wollenstoffenfabrieken. Het inwonertal groeit van circa 8.000 in 1800 tot bijna 50.000 een honderdtal jaar later. Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw wordt Tilburg een bolwerk van katholieke emancipatie. De grondwet van 1848 maakt het benoemen van bisschoppen in Nederland door Rome in 1848 weer mogelijk. En dit zogeheten herstel van de bisschoppelijke hiërarchie wordt in 1853 een feit. Rond 1900 telt de stad naast zeven parochiekerken meer dan vijftig kloosters met vaak bijbehorende instellingen op het gebied van onderwijs, ziekenzorg e.d. Twee hiervan spelen een grote rol met missieorden, die sinds het einde van de jaren tachtig van de negentiende eeuw honderden paters en broeders de wereld in zenden ter verbreiding van het katholieke geloof. Dit zijn de door bisschop Joannes Zwijsen gestichte fraters van Tilburg en de missionarissen van het heilig hart (MSC). Deze laatste orde, gesticht door Jules Chevalier, vestigt zich na verdrijving uit Frankrijk in 1880 in Tilburg, waar in 1889 een groot missiehuis verrijst waar het eerste gedeelte van hun priesteropleiding plaatsvindt. Ook de beroemde missionaris Peerke Donders, die in Suriname werkt onder de melaatsen, is afkomstig uit Tilburg uit een arm weversgezin uit de wijk Heikant.

 
 

Taizé

Taizé is een plaatsje in de omgeving van Cluny in Bourgondië in Frankrijk. In 1940 vestigt zich hier de uit Zwitserland afkomstige protestantse broeder Roger Schutz, die van 1937 tot 1940 in Straatsburg en Lausanne gereformeerde theologie studeert. Hij koopt er een huis voor mensen die het oorlogsgeweld trachten te ontvluchten. Zelf moet hij in 1942 vluchten, maar reeds in 1944 keert hij terug. In de tussentijd sluiten enkele geestverwanten zich bij hem aan, met wie hij een oecumenische gemeenschap sticht. Zij wijden zich aan een leven in celibaat, eenvoud en gemeenschap. Op paaszondag in 1949 leggen de eerste zeven broeders daarvoor geloften af. Enkele jaren later schrijft Roger Schutz de “Regel van Taizé” als basis voor zijn oecumenische gemeenschap. Na de Reformatie, waarbij als het ware afscheid wordt genomen van het kloosterwezen, is dit de eerste keer dat protestanten zich weer in een soortgelijke gemeenschap verenigen. Zij groeit in enkele decennia uit tot een internationale christelijke oecumenische kloostergemeenschap met meer dan 100 broeders in inmiddels meerdere landen. Al in de jaren vijftig sticht broeder Roger ook kleine gemeenschappen in Azië, Afrika en Latijns Amerika.
Vanaf eind jaren vijftig wordt Taizé ook een internationaal oecumenisch centrum van en voor jongeren, die vanaf Pasen meestal voor een week of soms langer voor bezinning en ontmoeting bijeenkomen. Dagelijks komen de broeders en bezoekers bijeen voor gemeenschappelijk gebed. Daarbij behoort het gezamenlijk zingen van liederen, die als muziek uit Taizé intussen ook buiten de gemeenschap grote bekendheid heeft gekregen. Hetzelfde geldt ook voor de Taizévieringen, die in tal van gemeenschappen buiten Taizé navolging hebben gevonden. Tussen deze vieringen is er ruimte voor ontmoeting en discussie. Deze vinden vooral plaats in internationaal samengestelde groepen, waarvan de deelnemers elkaar in de loop van de week beter leren kennen en vaak een band opbouwen. Daarnaast vinden er sinds 1978 rond nieuwjaar internationale ontmoetingen plaats in Europese steden, waar tienduizenden jongeren aan deelnemen. De jongeren die deze bijeenkomsten bezoeken, worden dan opgevangen in gastgezinnen, gemeenten en parochies. Sinds de tragische dood van Roger Schutz in 2005 wordt de gemeenschap geleid door broeder Alois Löser.
Ook op Iona, een eilandje aan de westkust van Schotland, bevindt zich, zij het op veel kleinere schaal, een oecumenische kloostergemeenschap, de Iona-community, waar christenen bij elkaar komen voor gebed, bezinning en dialoog. Iona is in de vroege geschiedenis van het christendom een belangrijke plaats van waaruit de missionering in Europa plaatsvindt.

 
 

Londen

In het centrum van Londen bevindt zich aan het plein waar Westminster Abbey staat de Methodist Central Hall. De imposante ruimte is kort na 1900 gebouwd ter ere van de honderdste sterfdag van John Wesley, de grondlegger van de methodistenbeweging. Samen met zijn jongere broer Charles en een aantal medestudenten vormt hij tijdens zijn studie in Oxford de zgn. ‘Holy Club’. De naam ‘methodisten’ krijgen zij vanwege hun ‘methodische’ gewoonten, zoals wekelijks het Heilig Avondmaal vieren, geregeld vasten, het zich ontzeggen van de meeste vormen van vermaak en luxe. Ook het bezoeken van armen, zieken en gevangenen hoort daarbij.
De Wesleys en hun geestverwant George Whitefield ondernemen aanvankelijk evangelisatiearbeid binnen de Anglicaanse Kerk. Als zij niet meer in de kerken mogen preken, beginnen zij in 1739 opwekkingscampagnes met openluchtbijeenkomsten in Engeland, Wales, Ierland en Schotland. Wesleys preken roepen groot enthousiasme op, vooral onder gewone mensen, die zich niet altijd in de officiële, elitaire Anglicaanse Kerk thuis voelen. Degenen die tot bekering komen, sluiten zich aaneen in kleine, hechte groepen.
Hoewel Wesley geen theologisch meningsverschil met de Anglicaanse Kerk heeft en deze niet wil verlaten, gaat hij in 1784 toch zijn eigen weg door priesterwijdingen te verrichten. Hij is samen met zijn vriend George Whitefield de ziel van een omvangrijke opwekkingsbeweging, die ook grote delen van Noord-Amerika beroert. Deze vormt de oorsprong van de methodistenkerk, die in Engeland en Amerika vele aanhangers zal tellen.

De methodisten benadrukken de persoonlijke beleving van het geloof. Een evangelisch geïnspireerde protestant als William Wilberforce speelt in de negentiende eeuw een grote rol bij de totstandkoming van een belangrijke verandering als de afschaffing van de slavernij. Hij is parlementslid en wordt tevens een van de voormannen van de Society for the Abolition of the Slavetrade, het afschaffen van de slavenhandel in de Britse koloniale gebieden. De vereniging doet alle moeite de kwestie onder de aandacht van het publiek te brengen. Wilberforce zet zichzelf en zijn vermogen hiervoor in. Zijn standpunt ontmoet taaie tegenstand. Toch boekt hij uiteindelijk succes: in 1807 wordt de wet die slavenhandel op Afrika verbiedt met een ruime meerderheid in het parlement aangenomen. In 1833, één maand na de dood van Wilberforce, wordt slavernij in het gehele Britse rijk verboden.
Londen is aan het begin van de 19e eeuw de hoofdstad van een groot koloniaal rijk, maar er is nog één werelddeel waarvan het slechts de randen kent: het zgn. ‘donkere’ Afrika.

David Livingstone is een Schotse zendeling en ontdekkingsreiziger, die tussen 1841 en 1873 verschillende reizen naar onbekende delen van Centraal-, Zuid- en Oost-Afrika zal maken om er ‘koopmanschap en christendom’ te brengen. Deze reizen wekken grote aandacht bij het Britse publiek. Als Livingstone tijdens een van zijn reizen spoorloos verdwenen lijkt te zijn, gaat de Amerikaanse journalist Stanley naar hem op zoek. Diep in Afrika komt het tot een legendarische ontmoeting. Als Livingstone kort daarna in Afrika sterft, blijkt hoezeer zijn nederigheid en respect voor de inheemse bevolking gewaardeerd zijn. Het is aan de vooravond van de ‘scramble for Africa’, waarin Europese mogendheden in razend tempo vrijwel het gehele continent koloniseren.

Londen is intussen ook een stad geworden in een land waar industrialisatie een hoge vlucht heeft genomen, maar waarvan lang niet iedereen profiteert. William Booth, afkomstig uit methodistische kring, is geraakt door de grote sociale ellende die in de sloppenwijken van de stedelijke gebieden heerst. Hij ziet ook dat bewoners daar door de officiële kerken niet meer kunnen worden bereikt. Hij zet een organisatie op die vanaf 1878 de naam Salvation Army (of Leger des Heils) zal aannemen. Met eenvoudige taal en muziek op straat probeert men het publiek te bereiken. Daarnaast is er grote inzet om de sociale omstandigheden voor armen wat draaglijker te maken door bijvoorbeeld daklozen op te vangen en voedsel en kleding uit te delen.

 
 

Lissabon

Aan de kade van de rivier de Taag, in de wijk Santa Maria de Belém in Lissabon staat het Padrão dos Descobrimentos (Monument van de Ontdekkingsreizen). Het bouwwerk is 52 meter hoog en heeft de vorm van een schip met gebolde zeilen. Het is opgericht ter ere van de Portugese ontdekkingsreizigers die in de 15e en 16e eeuw de wereld hebben verkend. Op de voorplecht staat prins Hendrik de Zeevaarder, de drijvende kracht achter de ontdekkingsreizen. Achter hem staan aan weerszijden 32 prominente figuren, onder wie Vasco da Gama (ontdekker van de zeeweg naar Azië), Pedro Álvares Cabral (ontdekker van Brazilië) en ook cartografen, kunstenaars, wetenschappers en drie missionarissen: Franciscus Xaverius, Gonçalo de Carvalho en Henrique de Coimbra.

Aan het einde van de 15e eeuw zijn Spanje en Portugal elkaars concurrenten in het ontdekken van nieuwe gebieden buiten Europa. Om vijandelijkheden te voorkomen wordt dankzij bemiddeling door de paus een verdrag gesloten in Tordesillas (1494), waarin de nog te ontdekken gebieden worden verdeeld in Spaanse (Amerika behalve Brazilië) en Portugese (Oost-Afrika en Azië).
Een vloot onder leiding van Vasco da Gama slaagt er in 1498 in via een tocht om Afrika de westkust van India te bereiken. Het is voortaan mogelijk om vanuit Azië oosterse producten als specerijen rechtstreeks naar Portugal over te brengen.

In 1510 wordt de plaats Goa aan de westkust van India veroverd. Deze plaats zal zich daarna ontwikkelen tot de hoofdstad van de Portugese gebieden in Azië. Militairen en handelaren arriveren er, maar ook geestelijken van de katholieke kerk. Er wordt na een tijdje een bisschop aangesteld, die kerkelijk bestuurder wordt van een groot deel van Azië. Er verrijst tevens een imposante kathedraal. Vanuit Goa vindt verdere missionering in India en daarbuiten plaats. Zo werkt Franciscus Xaverius, een van de eerste jezuïeten, gedurende de eerste jaren na zijn aankomst onder arme parelvissers in het gebied, maar hij vertrekt later naar het oosten van Azië. Daar verblijft hij enige tijd in Japan, waar hij ontdekt hoe moeilijk het is het christendom te brengen in een samenleving met een diep gewortelde religie (hier: het boeddhisme).

In 1500 vaart een vloot onder leiding van Pedro Álvares Cabral vanuit Portugal naar Azië. De vloot raakt uit de koers en bereikt een nog niet ontdekte kust in Zuid-Amerika. Dat gebied wordt op grond van het verdrag met Spanje door de Portugezen ingenomen. De priester Henrique de Coimbra draagt er de eerste mis in Brazilië op. Het land, dat een Portugese kolonie wordt, lijkt aanvankelijk over niet zoveel rijke delfstoffen als goud en zilver te beschikken, zoals in de Spaanse kolonies het geval is. Er zijn in het land ook geen stenen gebouwen zoals tempels, die wel bij beschavingen als die van de Azteken en Inca’s te vinden zijn. De architectuur van kerken in Brazilië heeft zich rechtstreeks ontwikkeld uit het moederland Portugal. De kerk van Sint-Franciscus in Ouro Preto, in het gebied Minas Gerais, wordt echter ontworpen door een bouwmeester met duidelijk Indiaans bloed in zijn aderen.

Aan het eind van de 16e eeuw ondervindt Portugal in de handel met Azië concurrentie van Engeland en de Republiek. Het moet bezittingen aan de kust van Sri Lanka, waar een deel van de bevolking door de Portugezen tot het katholicisme is bekeerd, afstaan aan de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De Hollandse protestantse bestuurders nemen maatregelen tegen de katholieke kerk met als gevolg het verdwijnen van alle priesters van het eiland. Vanuit Goa is het de priester én Indiër José Vaz, die in het geheim onder katholieken in Sri Lanka opereert. Hij weet buiten de handen van de Hollanders te blijven en katholieke gemeenschappen op het eiland weer enigszins te herstellen.

 
 

Madrid

Rond 1500 bestaat Spanje uit verschillende koninkrijken die geen politieke eenheid vormen. Het bestuur door het koningspaar Isabella van Castilië en Ferdinand van Aragon wordt wel gezien als het begin van de Spaanse monarchie. Pas onder Filips II, ruim een halve eeuw later, wordt de stad Madrid, exact gelegen in het centrum van het Iberisch schiereiland, het bestuurscentrum van het rijk. In 1492 wordt onder Ferdinand en Isabella de stad Granada, het laatste bolwerk van de Moren in Zuid-Spanje, ingenomen. Het betekent na een strijd van achthonderd jaar de eindoverwinning van de christelijke Spanjaarden op de islam. Christoffel Columbus ruikt zijn kans en bereikt dat zijn verzoek aan koningin Isabella om zijn expeditie westwaarts overzee naar Oost-Azië te financieren wordt ingewilligd. Als gevolg van de grote ontdekkingen na Columbus’ eerste tocht (1492) groeit Spanje uit tot een rijk dat naast zijn Europese bezittingen uitgestrekte gebieden in vooral Midden- en Zuid-Amerika bezit.
Veroveraars als Hernan Cortez weten met hun schepen de kust van Mexico te bereiken. De Azteken zien bleke, bebaarde mannen vanaf zeilschepen met paarden aan wal komen. Dat komt overeen met een voorspelling van Azteekse priesters. De koning ontvangt de Spanjaarden, die hij ziet als door de zonnegod gezondenen, met de nodige eer. Maar dezen beschikken over kanonnen en andere vuurwapens en zetten die in om de hoofdstad van het Aztekenrijk te veroveren. Vanwege dat overwicht en onderlinge verdeeldheid onder de Indianenvolken slagen 500 Spaanse soldaten erin het machtige Aztekenrijk op bloedige wijze op de knieën te krijgen (1521).
In de jaren daarna beginnen vooruitziende Spaanse monniken, zoals de franciscaan Bernardino de Sahagún, uitspraken van Azteken over hun verdwijnende cultuur te verzamelen. De Florentijnse Codex, geschreven in het Nahuatl, Spaans en Latijn en met illustraties door Azteekse tekenaars, vormt de belangrijkste bron van kennis over deze beschaving.
In de veroverde gebieden dwingen de Spaanse veroveraars de onderworpen Indianen op hun landerijen te werken. Dat leidt tot vele slachtoffers. Bovendien leidt een onzichtbaar leger in de vorm van onbekende besmettelijke ziekten, waartegen Indianenvolken geen weerstand hebben, tot massale uitroeiing. De dominicaner priester Bartholomé de las Casas komt tegen de onmenselijke behandeling van de Indianen in het geweer. Hij blijkt een roepende in de woestijn te zijn.
De eerste missionarissen, franciscanen, dominicanen en later jezuïeten beseffen steeds meer dat, ondanks gedwongen bekeringen, Indianen in het geheim toch hun oude geloof uitoefenen. Om zielen te winnen moeten bekeerlingen vreugde in het christelijke geloof ervaren. Door de inheemse cultuur in zich op te nemen biedt de Kerk de inheemse bevolking de kans het christendom naar eigen beeld en voorkeur te kneden. Maar die flexibiliteit geldt enkel het dagelijkse religieuze praktiseren. De leer van de katholieke kerk blijft onaangetast. Een goed voorbeeld hiervan is de verering van Onze-Lieve-Vrouw van Guadaloupe. De verering is gebaseerd op verschijningen van Maria aan een inwoner aldaar. Op het Mariakleed in de basiliek ziet Maria eruit als een Mexicaanse, maar zij is wel de moeder van God, geheel in overeenstemming met de leer van de Kerk.
Tijdens het innemen van een gebied lezen de Spanjaarden aan de Indianen een ‘requerimiento’ voor, een document waarin erop wordt gewezen dat de Spaanse koning op gezag van de paus hen mag koloniseren en evangeliseren. Als de Indianen dit niet accepteren, kunnen zij met geweld onderworpen worden. Het is Francisco de Vitoria, een priester en rechtsgeleerde aan de universiteit van Salamanca, die de wettigheid van dit document ontkent en daarmee ook opkomt voor het lot van de Indianen.
In het grensgebied van het huidige Paraguay met Argentinië en Brazilië stichten jezuïeten reducties. In deze nederzettingen – onder rechtstreekse bescherming van de Spaanse kroon: handelaren en kolonisten worden zo buiten de deur gehouden - vormen zij gemeenschappen van de inheemse bevolking die in een beschermde omgeving worden opgevoed tot een christelijke levenswandel. De overdracht door de Spaanse koning van een aantal reducties aan Portugal (1750), zeer tegen de zin van de plaatselijke jezuïeten en bevolking, en later de tijdelijke opheffing van de jezuïetenorde (1773) maken een einde aan dit ‘heilig experiment’.

 
PREV NEXT
Prev Next
X